Lunae den 2en april 1677 op de politie-dagh
Rapporteerde den heere borgemeester Klerck etcetera.
Is goet gedacht voor desen genomene resolutie vande heeren vande magistraat, waar bij was verstaen, dat de respective cameraars soo van stadt, kerck, gasthuijs, als weeshuijs hare reeckeninge binnen’t jaar nae dat sullen wesen afgegaen souden hebben te doen, op pene daar bij gestatueert te renoveeren en deselve op verlos van een ijder gebreeckige sijn tractament hem in dat jaar andersints competeerende te decreteeren.
Gelijck mede om redenen goetgevonden is te doen publiceeren, dat een ijgelijck eenige hoven ofte goederen van de stadt ofte kercke, gasthuijs ofte weeshuijs in erfpacht besittende, hare erfpachtbrieven en bescheijden daar van hebbende, binnen den tijt van een maent deselve aen den secretaris gehouden sullen sijn te exhibeeren op pene van verval van hare erfpacht als mede, dat de nieuwe erfpachtenaars ende die alsnoch geene erfpachtbrieven in behoorlijcke forme hebben gelicht binnen tijden ende op pene als voren geexpresseert het selve sullen hebben te doen.