43.
Daer wt dan proflueert, dat Venendaell ter eerster instantie behoort heeft, en nogh behoort onder de judicature van't hoff deser provintie.
44.
Twelck geen arrest conde doen op eenige effecten berustende in de stadt en stede van Utrecht, off jursidictie vandien.
45.
Dat de veenraden hun aen de edele mogende heeren gedeputeerde staten hebben geadresseert, ende bij hun requeste gededuceert, dat die van Rhenen niet gequalificeert sijn eenigen omslagh over de landen van Venendaell te doen.
46.
Waeromme sij versoght, ende bij appoinctemente van den 14e november 1610 surcheantie jegens de gecommuneerde executie hebben geobtineert.
47.
Sulx allenthalven conde besloten werden, dat de heeren gerequireerdens van alle oude tijden geen gesagh of politie over Venendaell hebben gehadt.
48.
Maer dat de veenraden deselve onder't welgevallen en approbatie van haer edele mogende hebben geexerceert.
49.
Tot confirmatie van't welcke derisoir is, dat de veenraden van haer edele mogenden naer voorgaende advis van den provincialen hove permissie hebben bekomen, omme een parochiale kercke, predikants en costers huijsinge te mogen bouwen.
50.
Mitsgaders een merckt te erigeeren, en daer tot een bequame plaets te approprieeren.