Amsterdam den 30 maij 1673
Heer en vrient,
De wijle ick niet wete off suster Andringa tot Utrecht off Rhenen is, hebbe ick aen den here Nieuwstad geschreven wat som ick wil spenderen voor mijn huijs ende absentie alhoewel ick voer geen van beijde schuldigh ben, dit zal ick op hasart doen off het geval dat het vrede wiert ende dan noch bleeff staen, soo niet, sal buijten twijffel eijndelijck geraseert off verbrant worden, ick hebbe last gegeven tot 200 gulden off ten hoochsten 100 rijckdaelders toe dat ick maer 100 gulden gaff soude meer dan umant wt het Sticht hier en elders gevlucht zijnde geven soo ick hore ende oock van eenige kennisse hebbe. Ick bedancke uedele ende suster voor de genomen moeijten ende versoecke dat vorders het uwe gelieff te contribueren ende de heren te adsisteren soo veel het mogelijk sij. Jan laet noch daer blijven tot nader ordre, soo geen aparentie van accoort is hebbe ick hem gelast dat het loot, glasen, vensters, deuren, etc ende al wat bergen can elders begraven ofte op Amerongen in een kelder die ick vertrouwe dat niet al ingevallen sijn sal brengen ende het verder op sijn beloop laten, ick weet hier niet vorders in te doen. Ick hope dat Godt de