Wij ondergeschrevenen Johan Quint, jegenwoordich substituijt drost ende schout van de hoge heerlikheijt Amerongen, ende Godert van den Doorslagh, secretaris aldaer, certificeren ende verklaren bij dese, ten verzoecke van den hooch edelgeboren heere van Amerongen, etc., dat in den jare 1672, als de France tot Amerongen sijn gekomen en den koninck selfs in parsoon den hartogh van Orleans sijn logement op’t huijs te Amerongen heeft genomen, ende gedurende sijn verblijff aldaer, sulcken strickten ordre onder ’t volck was, dat doen ter tijt aen 'tselve huijs, hoven ende tuynen, mitsgaders des heeren van Amerongen goederen en plantagien geen de minste schade was gedaan, daer na als wij neffens andere ingesetenen bij malkanderen op’t huijs te Amerongen logeerden, wiert ons dickmalen vande France officieren die daer quamen en passeerden gevraecht, waer den heere vant huijs was. Waerop gemeenlick wierd geantwoort dat men het niet en wist. Ende naderhandt als ick onderschreven secretaris op het begeeren van de presente inwoonders bij den secretaris van den hartogh van Luxemborgh tot Utrecht een sauvegarden brieft versocht, vraegden mij denselven secretaris naer den heer van Amerongen, en horende dat ick mij daer van ignorant hielde, wenckte mij met sijn vinger en seijde wij weten wel dat hij in Duijtslant is, ende de Duitse vorsten tegens onsen koning ophitst en diergelijcke woorden, maer hij soude voor het dorp van Amerongen een sauvegarden brieft gereedt maken dewelke ick des anderen daags bequam en stont in denselven brieft geinsereert dese woorden: a la reserve du Chatteau du dit Lieu. Ende na dat bij de France publicq geworden was dat den heere van Amerongen wegens haer hoog mogende de heeren Staten-Generael sich in Duijtslant onthield, sijn twee capitainen met hare compagnien van 't regiment La Reijne