west en zuijtzijde geheel afgeweecken voor een groot gedeelte afgebroocken en weder met ijsers, anckers, krammen en loot vastgemaeckt moet werden. Dat oock op veele plaetsen de hartsteen van het muurwerck los is en wtgenomen moet werden en niet dan met goede klinckert en sement aen anckers weder vast te maecken is. Dat sij remonstreeren niet meerder ter herten nemende als de reparatie en conservatie vande kerck en thoorn, het eerste nootsaeckelijck ende ’t andere daer bij een sonderlingh cieraet, selfs vande provintie sijnde. Het uedele mogenden sijnde bekent dat in aensien vande structure noch in dese, noch in andere provintien geene cierlijcker dan dese is, haer verplicht hadden gevonden door Gijsbert van Vianen een voornaem meester metselaer der stadt Utrecht ende een man hem des verstaende alle ’t selve te laetten opnemen ende t’onderstaen op wat wijse en met wat onkosten de totale vervall van kerck en thoorn soude connen werden voorgekomen. Dat gelijck uedele mogenden wt desselfs memorie ende annexe sommiere besteck, sulx bij hem naer gelegentheijt vandien heeft connen werden opgestelt, kan blijcken de reparatie vande kercke acht duijsent ende vanden toorn meer dan negen duijsent gulden sall moetten kosten. Ende dat volgens ’t oordeel van den selven meester metselaer het selve op het spoedighste dient bij der handt gevath, ofte dat een vrij considerabelder ende gantsch irreparabel verval seeckerlijck te verwachten sall sijn. Dat nu uedele mogenden ilico kan werden verthoont dat door de invasie der Françoijsen in de jaren 1672 ende 1673 haere kercke meer dan thien duijsent gulden schade heeft geleden, geleth niet alleen in die jaeren niet eene stuijver van alle de landtpachten (daer de revenues vande kercke alle in sijn bestaende) en is geprofiteert. Hebbende echter alle de ordinaire lasten soo in aensien van betaelingh van predikant, koster als anders moetten supporteeren, nemaer dat boven