Alsoo juffrouw Johanna Catharina Tol, weduwe van saliger Johannes van Thiell, haer mede als borge geobligeert hadde voor de administratie die haer swaeger Jacob Boll in qualiteijt als cameraer deser stadt over de jaren 1682, 1683, 1684 en 1685 heeft gehadt volgens de gereghtelijcke acte daer van gepasseert in dato den                        en dat bij 't doen van de reeckeningen over de voorschreven jaeren bevonden is dat den gemelten Boll bij deselve meer heeft ontfangen als wtgegeven en mitsdien wt dien hoofde aen de stadt schuldigh bleef een somme van twee duijsent acht hondert en twee gulden thien stuivers 6 penningen, wtwijsend de respective sloten van reeckeningen gedaen den 1^e december 1687, behalven 'tgeene nogh bij den selven ontfangen is wegens de tertien der vicarijen welckers aengaende oock nogh eene merckelijcke somme sall schuldigh wesen en dat tot bekominge van de tegens den voorschreven borge albereets soo verre met de executie was geprocedeert dat op heden desselfs goederen voor 't geene voorschreven stonden vercoght te worden, soo is eijndelijck op de gedane præsentatien van de voorschreven weduwe tot bevrijdinge van hare borghtoghte tussen de heeren van de magistraet deser stadt ter eenre ende de gemelte weduwe Van Thiell als borge voor 't geen voorschreven ter andere zijde om verscheijde consideratien en redenen geconvenieert ende overkomen, dat de voorschreven weduwe tot vermaninge ten behoeve van de stadt transporteeren en in eijgendom sall overgeven haere huijsinge staende alhier op de Merckt naest het stadthuijs met de kelder en het geene vorder daer bij behoort, geestimeert en aengenomen tegens vijff hondert gulden. Dat de heeren van de magistraet van Paesschen jonghstleden deser jaere 1689 profiteeren en genietten sullen de huerpenningen soo van de kelder als huijsinge voor