Bunnik

Gepubliceerd op 5 april in Verleden.

Oorsprong

De bewoningssporen in de omgeving van Bunnik gaan terug tot in de IJzertijd. Rond het begin van de jaartelling vestigden de Romeinen zich in het Kromme-Rijngebied met als belangrijkste nederzetting het castellum Fectio (zie Vechten). Zij verlieten de streek in de vierde eeuw definitief en het machtsvacuüm werd ingevuld door de Friezen. Deze werden in 689 na een veldslag bij Dorestad door de Franken verdrongen. De Franken introduceerden het Christendom en vestigden een bisschopszetel in de stad Utrecht. De jonge bisschoppelijke kerk kreeg veel goederen in het veroverde gebied toegewezen door de Karolingische vorsten om zich als instituut in stand te kunnen houden. Vanaf die tijd ontstonden er nieuwe nederzettingen die zich ontwikkelden tot kerkdorpen, waaronder Bunnik. De eerste vermelding van Bunnik staat in goederenlijst van de bisschop van Utrecht, die opgesteld is tussen 918 en 948. Deze lijst werd vermoedelijk samengesteld op instigatie van de bisschop van Utrecht om zijn kerk weer in het bezit te doen stellen van de goederen, welke door de invallen der Noormannen verloren waren gegaan. Na de instabiele periode van de invallen, trad een periode van rust in en konden de nederzettingen zich verder ontwikkelen. Rond 1200 kreeg Bunnik een kerk, mogelijk al ter vervanging van een ouder gebedshuis. De kerk staat aan wat vroeger de St. Antonisbrink (tussen Langstraat, Dorpsstraat en Kromme Rijn gelegen) werd genoemd.

Gezicht vanuit het westen over de Kromme Rijn op de voorzijde van huis Nieuw-Amelisweerd te Bunnik. Cat.nr. 57405
Gezicht vanuit het westen over de Kromme Rijn op de voorzijde van huis Nieuw-Amelisweerd te Bunnik. Cat.nr. 57405
Agrarische nederzetting

Bunnik kenden nog twee brinken: de Arrisbrink en de Zoogbrink. De brinken waren onderdeel van de enggronden die gemeenschappelijk gebruikt werden. De nederzetting Bunnik is ontstaan uit bebouwing langs enkele wegen die op de eng bij de Kromme Rijn samenkwamen en het in brinken onderverdeelden. Bunnik en omgeving waren onderdeel van een dominiaal stelsel; dit is een beheersstructuur van de landerijen die in Bunnik allemaal aan de bisschop toekwamen. Een vertegenwoordiger van de bisschop, de hofmeier, exploiteerde de goederen vanuit een centrale hoeve, de zogenaamde curtis of vroonhof. Bunnik heeft een curtis gekend, maar onbekend is waar deze precies stond. Onvrije boeren moesten het land van de curtis bewerken. Op stukken grond, die hoeven waren genaamd, mochten de boeren voor eigen gebruik het land bewerken, maar van de oogst moest wel een deel weer als tijns worden afgestaan. Vanaf de dertiende eeuw verliest het dominiale stelsel zijn betekenis en gaat het over in een leen- en pachtstelsel, waarbij de bewoners een vrijere status hebben gekregen. Eerst werden incidenteel en op kleine schaal relatief hoog gelegen woeste gronden in de buurt van de brinken en engen ontgonnen. Vanaf 1122, na de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede, volgden de grote ontginningen in de lager gelegen komgronden. Bunnik bleef eeuwenlang een agrarische gemeenschap. Akkerbouw en fruitteelt waren de voornaamste middelen van bestaan. Van de achttiende eeuw tot in de negentiende eeuw brachten deze vormen van landbouw welvaart, zoals te zien is aan de boerderijen uit die tijd. De diepe landbouwcrisis in het laatste kwart van de negentiende eeuw zorgde voor het verdwijnen van de akkerbouw en concentratie op fruitteelt en veeteelt.

Gemeente Bunnik omstreeks 1867 (naar gemeentekaartje H. Suringar). Cat.nr. 57600
Gemeente Bunnik omstreeks 1867 (naar gemeentekaartje H. Suringar). Cat.nr. 57600
Gerecht/Bestuur

Bestuurlijk viel Bunnik rechtstreeks onder de Utrechtse bisschop, maar na 1122 is de nederzetting onder de St. Maartenskerk gesteld, waarvan de bisschop weer het hoofd was. In het gerecht Bunnik werd de lage rechtspraak aan een door de bisschop benoemde schout overgelaten; dit was vroeger de eerder genoemde hofmeier. Voor de hogere rechtspraak moest een gerechtsofficier van de bisschop ingeschakeld worden. De schout sprak recht samen met de boeren, de zogenaamde landgenoten of buren. In 1540 kwam hieraan een einde toen voortaan in Bunnik via een college van schepenen recht gesproken moest worden. Het voormalige gerecht Bunnik was klein en lag ingeklemd tussen onder andere het gerecht Vechten, Odijk en Rhijnauwen. In het gerecht zelf lag het mini-gerecht Ter Hul, met de hofstede Ter Hul als enige vorm van bebouwing. De pachters van deze hofstede vervulden zelf het schoutambt. In 1798 werden enkele gerechten samengevoegd, maar in 1802 werd deze samensmelting weer ongedaan gemaakt. In 1811 werden door Napoleon rechterlijke en bestuurlijke taken gescheiden en werden mairies gevormd, de voorlopers van de huidige gemeentes. Op basis van oude gerechtsgrenzen werden nieuwe gemeenten gevormd. Bunnik werd samengevoegd met omringende gerechten, behalve Odijk. In 1816 werd de gemeente weer gehalveerd door Oud- en Nieuw-Amelisweerd met Rhijnauwen af te splitsen. Na enige varianten van splitsing en samenvoeging, ontstond in 1857 een samenvoeging van Rhijnauwen met Bunnik en uiteindelijk werden in 1964 Bunnik, Odijk en Werkhoven verenigd. Sindsdien zijn de grenzen niet meer gewijzigd.

Kerk

De hervormde kerk te Bunnik is het resultaat van verscheidende aanpassingen van de kerk. In de veertiende eeuw verving men het houten schip, dat tegen de dertiende-eeuwse toren met kloostermoppen stond, door een stenen schip. In 1566 werd dit deel met een priesterkoor uitgebreid. Veel kleine veranderingen en reparaties zouden nog volgen. De hervorming sloeg in Bunnik niet aan, bijna de gehele bevolking bleef katholiek. De kerk werd pas in 1596 voor de protestantse eredienst ingericht. De katholieken kerkten voortaan op boerenhoeven en zeker vanaf 1643 op kasteel Rhijnauwen. In 1718 bouwden zij een schuilkerk bij hoeve de Schoudermantel. Deze kerk werd in 1845 vervangen door nieuwbouw. In 1940 werd als laatste nieuwe kerk de Barbarakerk gebouwd.

Ruimtelijke ontwikkeling

Tot de twintigste eeuw vond enkel summiere verdichting van de bebouwing plaats. Voorzichtig kwam een zeer bescheiden industrialisatie op gang door de komst van een pannen- en tegelfabriek en een houtzagerij, Van Dam, in de tweede helft van de negentiende eeuw. Na 1900 kwamen uitbreidingsplannen op tafel door toename van het inwoneraantal. Bunnik werd langzaamaan een forensendorp. In de jaren dertig was de toestroom van stadsbewoners naar Bunnik gestaag geworden; een bouwprogramma werd ontwikkeld om deze groep te accommoderen en er verrezen huizen langs de Groeneweg. In 1938 werd een uitbreidingsplan opgesteld dat de wildgroei van lintbebouwing meer moest kanaliseren naar centralisatie van de bebouwing. Dit plan is niet tot uitvoer gebracht, maar vormde in gewijzigde vorm wel de onderlegger voor een nieuw plan in 1954. Alle uitbreidingen werden ten westen van de Kromme Rijn gerealiseerd. Het grootste bouwvolume aan uitbreidingen vond in de jaren zeventig plaats. Inmiddels hadden zich door de gunstige ligging, goede infrastructuur en de nabijheid van de stad Utrecht vele bedrijven van buitenaf in Bunnik gevestigd. Een ontwikkeling die zich tot op heden heeft voortgezet.