Doorn

Gepubliceerd op 5 april in Verleden.

Huis Doorn

De geschiedenis van de nederzetting Doorn is nauw verweven met Huis Doorn, dat voortgekomen is uit de villa, curtis, uithof of vroonhof Doorn. Op een lijst van ‘de goederen en horigen van de St. Maartenskerk te Trecht’ die tussen 777 en 866 is opgesteld, wordt ‘Villa Thorhem cum ecclesia’ vermeld. Het gaat hier om een curtis waar een hofmeier het goederencomplex van de Domkerk te Utrecht beheerde en waar de opbrengst van de landerijen werd opgeslagen. Een deel van de oogst was bestemd voor de voedselvoorziening van de Domheren. Ook bleek er al een kerk aanwezig. Begin dertiende eeuw loopt het systeem van hofmeiers ten einde door de opkomst van de geldeconomie. De goederen werden verdeeld tussen het Domkapittel en de Domproost en veel landerijen werden lenen. De uithof Doorn met bijbehorende landerijen kwam in bezit van de Domproosdij en werd aan de Domproost toegewezen. De uithof was geen persoonlijk bezit, maar bezit gebonden aan de functie van Domproost. Toen door een reorganisatie van de Utrechtse kerk deze functie verdween, vestigden de Domproosten zich op hun uithof te Doorn. Rond 1289 werd het oude complex versteend, mogelijk als gevolg van een verwoesting. In 1322 werd het vernieuwde huis in ieder geval verwoest door graaf Willem III van Holland, als vriendendienst voor de Utrechtse bisschop Jan van Diest, die in conflict was met de Domproost. Herstel volgde en bekend is dat in de jaren 1347 en 1356 aan het kasteel werd gewerkt. Het was een vierkant huis met hoektorens, naast de hof gelegen. Het kasteel werd een tijd lang door de Domproosten in erfpacht uitgegeven. In 1426 kwam daar een einde aan en werd het goed bij tijd en wijle slechts tijdelijk verpacht. Huis Doorn werd tot riddermatig goed verheven en bleef in bezit van de Domproosten tot het, na de secularisatie van de kerkelijke goederen als gevolg van de Reformatie, in 1635 werd verkocht. Een grootscheepse herstelling en verbouwing van het slot vond na deze verkoop plaats. Het goed werd als leen opgedragen aan de graaf van Buren, destijds prins Frederik Hendrik. De ridderhofstad wisselde vele malen van eigenaar. De puissant rijke Wendela ten Hove, weduwe van Willem Munter en Jan Carel Godin, verwierf het kasteel in 1792 en liet het grondig verbouwen tot het huidige uiterlijk. In 1919 kwam huis Doorn in bezit van de beroemdste bewoner: Wilhelm II, ex-keizer van Duitsland. Hij stierf in 1941 op het hoogtepunt van de macht van Hitler, die toen Wilhelms oude ambities verwezenlijkt leek te hebben. Het huis werd daarna tot Hohenzollern museum bestemd. Na de oorlog werd dit museum door de staat geconfisqueerd en Huis Doorn is museum gebleven tot op de dag van vandaag.

Gezicht vanaf de richting Leersum op het dorp Doorn, met NH-kerk en huis Doornhoek. Cat.nr. 11306
Gezicht vanaf de richting Leersum op het dorp Doorn, met NH-kerk en huis Doornhoek. Cat.nr. 11306
Dorp Doorn

De aanwezigheid van de kerk in de negende eeuw maakt deze tot één van de oudste van het Sticht en duidt op een vroege concentratie van bewoning. De St. Maartenkerk van Doorn is de moederkerk van vele kerken in nederzettingen die rondom Doorn zijn ontstaan. In Doorn kwamen een aantal wegen samen en het kruispunt fungeerde als ruggengraat van de ruimtelijke ontwikkeling. Die ruimtelijke ontwikkeling bestond vooreerst uit verdichting en het ontstaan van een wijkje los gegroepeerde huisjes langs de Amersfoortse weg ten noorden van de kern in de achttiende eeuw. Dit waren woningen van arme lieden. De echte groei begon pas toen de rijke lieden Doorn halverwege de negentiende eeuw als vestigingsplaats voor hun buitenplaats gingen kiezen. De verbeterde infrastructuur, zoals de spoorlijn Amsterdam-Arnhem en tramlijnen, zette deze groei in gang. De komst van de buitenplaatsen bracht veel werkgelegenheid met zich mee: aannemers, personeel voor op de buitenplaats en winkeliers voor de voorzieningen. De vleksgewijze invulling van het landschap met buitenplaatsen, leidde tot lintbebouwing langs de uitvalwegen. Tussen die oude structuur werden nieuwe straten ingeweven, vooral op initiatief van lokale aannemers. Soms ontstonden er geïsoleerde wijkjes bij een buitenplaats, zoals Palmstad bij Moersbergen. Na de Tweede Wereldoorlog werd er meer gestructureerd gebouwd volgens stedenbouwkundige plannen.

Andere oude kernen

In het gebied van Doorn bevinden zich nog enkele oude kernen. Het zijn de twee gebieden Velpen en Tuil, die vroeger een agrarische eenheid vormden met een hof en een eng maar verspreid liggende bebouwing kenden. Velpeneng werd al in 1373 genoemd en ligt ten westen van kasteel Moersbergen. Kasteel Moersbergen wordt in 1435 voor het eerst vermeld en in 1539 als ridderhofstad erkend. Behalve het eerder genoemde Palmstad heeft zich nauwelijks bebouwing ontwikkeld in de omgeving. Moersbergen is vele malen grondig verbouwd; de laatste grote verbouwing was in 1927 toen het kasteel zijn huidige aanzien kreeg. Tuil ligt ten oosten van het dorp Doorn en werd al in 855 genoemd als bezit van de abdij van Werden aan de Ruhr. De abdij had het goed van een leke-eigenaar verkregen. In de twaalfde eeuw is het gebied in handen gekomen van het Domkapittel.

Middelen van bestaan

Vóór de komst van de buitenplaatsen was het gehele gebied van de gemeente Doorn agrarisch van karakter. Eerst werd aan de voet van de Heuvelrug het land in cultuur gebracht. Deze verkaveling kent een zeer onregelmatig patroon. De ontginning van de broeklanden, die na 1122 op gang kwam, was meer projectmatig en vertoont een regelmatige structuur. De hoge zandgronden werden na ontbossing benut voor het weiden van schapen. De schapen werden niet primair gehouden voor het vlees of wol, maar om de mest. Een industriële ontwikkeling heeft Doorn niet gekend, mede door de komst van de buitenplaatsen. De nieuwe bewoners ontvluchtten vaak de door de industriële revolutie vervuilde steden en zullen een dergelijke ontwikkeling niet gestimuleerd hebben. Steeds meer bouwland werd benut voor parken en bebouwing. Woeste gronden werden omgezet in bos. Het natuurschoon werd eind negentiende eeuw een trekpleister bij de burgers en middenstand. Eerst was het dagtoerisme, maar naarmate de welvaart groeide, kwam er behoefte aan langere verblijven. Pensions rezen als paddenstoelen uit de grond en het recreatieaanbod werd uitgebreid, zoals het natuurbad Woestduin. In de jaren zestig van de vorige eeuw verloor Doorn zijn positie als aantrekkelijke vakantiebestemming. De economie drijft nu op instellingen die zich in de buitenplaatsen hebben gevestigd en lokale kleine ondernemers. Veel inwoners zijn echter forenzen en verdienen hun geld buiten Doorn.