Leersum

Gepubliceerd op 5 april in Verleden.

Oorsprong

Het grote aantal van 39 grafheuvels in Leersum toont aan dat de streek al zeker 1500 jaar voor Christus bewoond was. In de tiende eeuw ontstond door de bevolkingsaanwas behoefte aan meer cultuurland voor akkerbouw. De wildernis op de middelhoge zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug werden ontgonnen. Rond de bebouwing van een nederzetting werden deze aaneengesloten complexen bouwland engen genoemd. Veel dorpen op de Heuvelrug hadden dezelfde opzet. Er waren twee hoofdwegen, een bovenweg en een benedenweg, met het dorp als lintbebouwing aan de benedenweg en aan de overzijde aansluitend de eng richting bovenweg. Bij Leersum lag de nederzetting echter aan de bovenweg (de huidige Rijksstraatweg) en strekte de eng zich in noordoostelijke richting uit tot de arme hoge zandgronden. Er was hier geen parallelle benedenweg aanwezig. De eng lag tussen de Zuilenbergse berg en de Darthuizer Poort. Het areaal landbouwgrond werd in het zuiden na 1122 uitgebreid met de ontginningen van de broeklanden tegen Langbroek aan. Binnen de lintbebouwing van Leersum vond verdichting plaats bij het pleintje van de kerk. De kerk van Leersum wordt voor het eerst genoemd in 1312 en was een dochterkerk van Doorn. Buiten de kern van Leersum kwam enige verspreide bebouwing voor in Darthuizen ten noordwesten van Leersum, en in het gebied ten noordoosten van Leersum over de Heuvelrug, Ginkel. In Darthuizen en Ginkel waren de enggronden geen aangesloten gebied.

Gezicht, over de gracht en tuinmuur, op huis Zuylestein te Leersum 1740-1750. Cat.nr. 70325
Gezicht, over de gracht en tuinmuur, op huis Zuylestein te Leersum 1740-1750. Cat.nr. 70325
Kaart provincie Utrecht met gemeente Leersum 1865. cat.nr. 70472
Kaart provincie Utrecht met gemeente Leersum 1865. cat.nr. 70472
Grondgebruik

Op de enggronden was intensieve bemesting nodig om akkerbouw (voornamelijk boekweit) mogelijk te maken. De mest van vee was nodig tot de komst van kunstmest. Het waren in hoofdzaak schapen die voor de mest werden gehouden. Zij namen genoegen met heidevegetatie op de hogere gronden en werden ’s nachts in kooien verzameld bij de nederzettingen. De mest die ’s nachts viel werd verzameld. De zuidelijke ontginningen werden voornamelijk als hooi- en weiland benut voor rundvee. De grote delen die bedekt waren met hoogveen werden afgegraven omwille van het turf. Dit geschiedde vooral in Ginkel, waar de turfwinning vanaf de zestiende eeuw op commerciële voet werd aangepakt. Voor de afvoer van de turf werd een vaart gegraven (Woudenbergse grift) die deels ook gebruik maakte van bestaande waterlopen. Afgegraven grond werd als landbouwgrond in gebruik genomen. De zogenaamde natte vervening, het baggeren van turf tot beneden de grondwaterspiegel, leidde tot het ontstaan van enkele plassen. Vanaf de Middeleeuwen is bos door kap op de Utrechtse Heuvelrug al bijna niet meer aanwezig. Vanaf 1800 begon men met herbebossing, veelal geïnitieerd door grootgrondbezitters. Na de introductie van kunstmest omstreeks 1880 was er geen behoefte meer aan heide, omdat de schapen niet meer nodig waren voor de mestvoorziening. Vanaf die tijd nam herbebossing een grote vlucht.

Bestuur

Het grondgebied van Leersum, Darthuizen en Ginkel behoorde toe aan kerkelijke instellingen zoals de abdijen van Werden en Fulda, beide in Duitsland gelegen. De oudste vermelding van Leersum (Hlarashem) komt ook voor in een register van de abdij van Werden en dateert uit de elfde eeuw. Een goederenregister uit de tweede helft van de negende eeuw van de abdij van Fulda bevat de oudste vermelding van Ginkel (Gengiloe). Darthuizen wordt het eerst genoemd in 1253. Hoe de goederen zijn vervreemd, is niet bekend. In de veertiende eeuw is het gerecht Darthuizen een leen van de Domproost en in bezit van de heren van Abcoude. Het gerecht Leersum, waaronder Ginkel viel, behoorde voor de helft ook toe aan de heren van Abcoude. De andere helft was in bezit van de bisschop van Utrecht. Zij benoemden ieder een eigen schout. In 1459 kwamen de gerechten in handen van de Utrechtse bisschop. Toen deze landsheer in 1528 moest wijken voor keizer Karel V, behoorden beide gerechten tot 1581 aan de Habsburgse landsheren. Na 1581 behoorde de jurisdictie toe aan de Staten van Utrecht. Deze schonken in 1632 het gerecht Leersum aan prins-stadhouder Frederik Hendrik. Deze had kasteel Zuilenstein verworven in 1630, het goed van Amerongen weten af te splitsen als vrije heerlijkheid en kreeg daar Leersum bij, eveneens met de hoge en lage jurisdictie. De Staten behielden Darthuizen tot 1714 en verkochten het toen aan Johan van Beuningen. De gerechten werden in 1798 opgeheven en omgevormd tot mairies/gemeenten. Aanvankelijk werden Darthuizen en Leersum samengevoegd, maar vanaf 1815 gingen ze zelfstandig door. In 1857 ging Darthuizen op in de gemeente Leersum en in 2006 ging Leersum op in de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Ontwikkeling nederzettingen

Het kerkbuurtje van Leersum bij het kruispunt van wegen bestond eeuwenlang uit de kerk, een schooltje, een rechthuis en enkele woonhuizen. In het samengevoegde gerecht Zuilenstein, Leersum en Ginkel kwamen in 1748 niet meer dan 70 huizen voor. Binnen dit gebied stonden samen met het gerecht Darthuizen twee belangrijke kastelen: Zuilenstein en Broekhuizen. Zuilenstein werd in 1945 gebombardeerd en is niet meer herbouwd. Broekhuizen werd in 1825 vernieuwd en brandde in 1906 uit, maar is daarna weer hersteld. De groei van Leersum kwam zeer langzaam op gang in de negentiende eeuw en bleef ver onder het landelijke gemiddelde. Vanaf het einde van de negentiende eeuw kwam de recreatie op als tak van nijverheid. Dit had de bouw van enkele pensions tot gevolg. Bijna alle nieuwbouw werd in de lintbebouwing van de Rijksstraatweg gerealiseerd. Er ontstond pas industriële nijverheid na WO II en door een geboorteoverschot en toenemend forensisme kwam een groeispurt tot stand. Ten noorden en zuiden werden wijken ontwikkeld. In de laatste helft van de twintigste eeuw verdrievoudigde de bevolking bijna. Ginkels bebouwingsbeeld bleef ongewijzigd; het is tot op heden een kleine boerenbuurt gebleven met een concentratie aan de Bovenhaarweg. In Darthuizen is nooit een echte woonkern ontstaan. Het had wel een kapel met de allure van een kerk, maar deze verdween in de achttiende eeuw. Ook had Darthuizen een rechthuis, maar dit is in 1835 tot woonhuis verbouwd. Vanaf circa 1750 tot 1954 stond aan de Molenweg een standerdmolen. Deze laatst overgebleven standerdmolen in de provincie Utrecht stortte bij een zware storm in en is niet meer herbouwd.